Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Diffuse verontreiniging, saneringsvariant 1: verwijderen door graven

In deze figuur is variant 1 ‘verwijderen door graven’ weergegeven.

De verontreinigende stoffen worden door ontgraven verwijderd. De vrijkomende grond wordt vervolgens afgevoerd naar een reiniger of op andere wijze verwerkt c.q. toegepast. Voor de keuze van verwerkingsmogelijkheden van de bij de ontgraving vrijkomende grond wordt verwezen naar [1]. De aanpak is gericht op het realiseren van de voor de functie van het gebied geldende kwaliteitseisen voor de bovengrond op grond van het Besluit bodemkwaliteit.. Om bepaalde redenen kan een verdergaande verwijdering doelmatiger zijn.

In sommige gevallen is gebruik van grond mogelijk binnen het gebied bij minder gevoelige functies. De verontreinigingen PAK en zware metalen zijn niet mobiel, waardoor er geen verspreiding naar het grondwater plaatsvindt en er voor het grondwater geen saneringsnoodzaak bestaat. In de meeste gevallen vindt men de diffuse verontreinigingen van een diepte van 0,5 m tot enkele meters. Grondkerende civieltechnische maatregelen zijn daarom niet nodig. Wanneer de verontreinigende stoffen op grote diepte voorkomen, omdat bijvoorbeeld een oude havenarm is gedempt, is het vaak niet logisch en ook niet nodig om de verontreinigende stoffen volledig te ontgraven. Uitgaande van de standaardaanpak bij functiegerichte sanering van immobiele verontreinigingen kan worden volstaan met het aanbrengen van een leeflaag of een verhardingslaag zodat blootstellingsrisico’s in voldoende mate zijn weggenomen; risico’s voor verspreiding waren immers al niet aanwezig.

Wanneer is de variant realistisch?

Ontgraven van een diffuse verontreiniging is realistisch wanneer:

  • een locatie wordt heringericht;
  • de dikte van de laagbodemverontreiniging gering is;
  • de druk vanuit de ruimtelijke ontwikkeling hoog is;
  • maatschappelijke belangen een dergelijke aanpak verlangen;
  • er geen bebouwing of obstakels zijn;
  • verhoging van het maaiveld door het aanbrengen van een leeflaag niet mogelijk is
  • in het kader van een grondtransactie zekerheid is gewenst.

Ontgraven van een diffuse verontreiniging is niet (direct) voor de hand liggend wanneer:

  • andere oplossingen realistisch zijn (aanbrengen leeflaag);
  • er geen blootstellingsrisico’s zijn door de aanwezigheid van een aaneengesloten bovenafdichting;
  • een standaardaanpak voor de bovengrond niet mogelijk is en er een gebiedsspecifiek beleid gevoerd wordt, waarbij rekening wordt gehouden met de bodemkwaliteit.